Aan en nabij de straat, die vroeger, zooals wij uit de beschrijving van het huis Rome reeds zagen, ook de Tolbrugstraat genaamd werd en o.a. achter dit huis, aan den overkant der Dieze, liep, stonden oudtijds aan de Oostzijde huizen, in een of meer waarvan reeds in 1655 een geheim R.K. bedehuis gevestigd was; zij behoorden toen toe aan Maria, weduwe van Jacob Donck 1) en werden 17 Juni 1659 (Reg. n° 439
| 560 |
f. 280) als volgt verkocht: Johan van Boxmeer en Peter van Keer, als momboiren over de onmondige kinderen van wijlen Gijsbert Donck en Jenneken van Os, verkoopen aan Catharina Nulaet 2) weduwe van Balthasar van Drunen: twe groote huysen met een poorte, stallinge, alsnu geapproprieert tot een camere, twee hoven, eenen int incomen van de voirs. poorte ende eenen recht achter de voirs. huysinge tot op d'waeter loopende, gelegen Achter de Tol brugge omtrent het Petercelistraetken, in voegen als Ida van Veen die bewoont ende voor desen hebben gehoort aen de twee voorhuysen, toebehorende de kinderen van Beatrix Donck ende alsnu daervan gesepareert, sijnde d'eerstgenoemde twe huysen, stallinge ende hoven gelegen neffens erve Jaspars Balthus van Dueren nae de Bleyck waert ex uno ende neffens erve van Jan Pieter Wonders nae de Cleyne Tolbrugstraet waert ex alio, streckende voir mette poirte van de gemeyne straet aldaer ende ooc van voorn, twe huysen der kinderen Beatrix Donck voirs. toe achter op den waeterstroom” - zijnde ze aan genoemde minderjarigen aangekomen van hunne grootouders blijkens akte van boedelscheiding van 11 April 1658. Reeds den 12 Augustus 1658 (Reg. no 438 f. 300 vso) had genoemde weduwe van de erfgenamen van Eduard van Susteren en diens echtgenoote Deliana van Horssen aangekocht twee kamers (of huisjes) met een stal, staande Achter de Tolbrug op den hoek van het Peterseliestraatje tusschen eene andere kamer en de straat. Ook zal zij omstreeks dien tijd aangekocht hebben „enige huijsen, caemere en woningen, staande aan de Westzijde van de straat Achter de Tolbrug, daar zij toch in 1667 (Reg. n° 446 f. 307) als eigenaresse van die huizen, welke toen gezegd weerden te staan achter het huis de Gulden Zon tot aan de scheiding van het huis de Hemel,
| 56l |
een accoord trof met de van Niel's, als eigenaar van het huis de Gulden Zon. De weduwe van Drunen kocht voorschreven huizen, opdat het geheim R.K. bedehuis, dat in een of meer daarvan, die aan de O.-zijde der straat stonden, was opgericht, zoude kunnen blijven bestaan en opdat in de andere vertrouwde R.K. bewoners zouden zijn.
In 1665 deed Ackersdyck in dit bedehuis een inval, hetgeen hij als volgt in zijn Memoriaal vermeldde: dat hij op 8 April 1665 van Heyndrick van Susteren 3) ontvangen had de som van fl 300 voor boete, waarin vervallen was het huis, toebehoorende aan de Wed. van Drunen, staende achter Roomen op den Hoog en Steenweg alhier ende dat ter zake van eene verboden paepsche conventicule, op heden aldaer gehouden, by my gevonden ende gestoort.
Behalve deze invallen vermeldde Ackersdyck ook nog in zijn Memoriaal, waaraan helaas eenige bladzijden ontbreken, op 13 Mey 1656 in apprehensie genomen Ambrosius Cleeff, predickheer tot Mechelen en vervolgens op de Gevangenpoorte alhier gebracht, dewelcke van Heeren Schepenen onder cautie werd gerelaxeert 4), alsmede op September 1661, dat eenige dagen te voren door den Schout van Maasland op voormelde poort was gevangen gezet Theodoor Loeff van der Sloot, kapelaan van den Ambassadeur van Frankrijk te den Haag, wiens ontslag uit de gevangenis den 28 October daaraanvolgende door de Staten Generaal werd bevolen 5).
Uit de uit zijn Memoriaal aangehaalde passages blijkt voldoende, dat het Ackersdyck niet ontbrak aan den noodigen ijver om de uitoefening van den R.K. godsdienst in den Bosch met geweld te beletten en begrijpelijk is daarom het volgend antwoord, dat hij blijkens dat Memoriaal gaf aan de Dominées
| 562 |
Lemanus en Cuchlinus en den majoor van Tuyll, ouderlingen gedeputeerde van den Bosschen Kerkeraad, toen dezen den 13 Maart 1654 bij hem waren gekomen en hem versochten, dat de paepsche conventiculen heter mochten werden gestoort ende hem recommandeerden oock 't vangen van de paepen: „off hetselvige niet gedaen en wierdt ende dat ick oock mijn devoir noch alle daege was doende ende soo den kerckeraet eenige andere middelen wiste, waerdoor men het beter soude konnen beletten als tegenwoordich wordt gedaen, dat ick bereid ben om dat te doen.” In 1673 deed de voornoemde Stadhouder van den Hoogschout ook nog een inval in dit bedehuis, zooals blijkt uit het volgende, dat aangeteekend staat in de onuitgegeven Bossche Kronijk, die door mij reeds meermalen is aangehaald:
Int jaer 1673, den 22 October, sijnde Sondag, is de heer Martinus Ackersdyck, stadhouder alhier, geadsisteert met de dienaers van de corte stocken, gecomen ten huysse van Catarina van Druenen, staende achter de Tolbrug, ofte in de kerck, daer pater Christoffel Dolre 6), Jesuit, was dienst doende, alsoo hy, stadthouder, geinformeert was, ende daer gecomen sijnde om te stcoren, is door verschyde borgers ende soldaten alsoo bejegent geworden ende met gewelt gerepausseert, dat hy niet alleen met stoelen ende bancken, mitsgaders ontrent de twintich bloote rapiers uyt de vergaderinge gedreven ende vervolght is met sulcke vehemente verwoesheyt, dat hy, buyten de deure ende op de publiecke straete sijnde, aldaer noch over een bierwagen ter neder was gestort geworden maer oock verschyde slaegen, soo binnen als buyten de deure by hem ontfangen, hem noch geinfligeert was een seer periculeuse wonde, int hooft penetrerende tot in het pericranium, ende alnoch een diepe steek met een moortpriem int dick van sijn lijff; sulxs, om de rasende furie van de menschen te ontgaen ende sijn leven te salveren, genootsaeckt is geworden sonder hoet
| 563 |
ofte stock hem te retireren in het huys van den naesten chirurgyn, lopende ondertussen het bloet van den hooffde tot de voete in groote quantityt alle syne clederen langs, tot over de straet toe hem noch een extraordinair gheschreuw ende gejuych volgde. Deze inval was dezelfde als die, waarover ik in Deel I p. 177 abusievelijk mededeelde, dat hij geschiedde in het huis, genaamd Rome.
Van meergenoemde weduwe van Drunen werden voormelde huizen geërfd door Jacob van Drunen, raad der stad Keulen; door diens zuster Elisabeth van Drunen 7), echtgenoote van Jacob van de Graeff, raad Uitten achten der stad Dordrecht 8), (zoon van Sebastiaan en Agneta Bacx) en door Catharina Nieulaet weduwe van Johan Delsa, woonachtig te den Bosch; van dezen bekwam de eerstgenoemde hunner, Jacob van Drunen n.l., voor zijn deel de huizen, staande aan de O. zijde der straat Achter Tolbrug. Diens weduwe Maria Damen verkocht ze 5 Mei 1689 (Reg. n° 505 f. 191), als wanneer zij gezegd werden te zijn: een gebouw, sijnde voor desen geweest twee grootte huysen met een poorte, stallinge, alsnu geapproprieert tot een camere ofte gebouw, staende neffens het Peterceliestraetje achter de Tolbrugh, met eenen hoff daer recht achtter tot op het water aldaer loopende, responderende de voors. hoff tot op seecker paelcken even buyten het spoelhuysken, hoorende by de ses huyskens ende gedeelte van hoff int Lammerstraetje, juffr, Delsa aengedeylt, aan Adriaan Wittert van der Aa, woonachtig te Leiden, alwaar hij in 1641 geboren was en in 1698 overleed; waarom hij dat gebouw kocht blijkt niet, doch de veronderstelling is zeker niet gewaagd, dat hij het deed om het voor de uitoefening van den Katholieken godsdienst te behouden.
| 564 |
Tijdens dat hij eigenaar was van dit bedehuis werden daarin daags voor Driekoningen 1690 door den pater Jezuit Theodorus van de Poll 9) drie jonge Turken, met namen Mustapha, Agamet en Meligom, welke zijn broeder Hendrik Ignatius van de Poll in Hongarije had gevangen genomen, R.K. gedoopt; als peter trad daarbij op de vicaris-apostoliek de Bassery en als meter Magdalena Elisabeth vorstin von Löwenstein, echtgenoote van Walraad Graaf van Nassau-Usingen, veldmaarschalk der Staatsche troepen en gouverneur van den Bosch; deze plechtigheid staat als volgt in het doopboek van St. Pieter aldaar vermeld:
Anno 1690 5 Januarii.
Tres Turcaĉ adolescentes, ex Hungarico bello capti a supremo quarternionum praefecto, Dno Henrico Ignatio van de Poll, et post duorum annorum instructionem ejurata Mahumetica perfidia etc, requisitis praĉmissisimo, et publice combustis nominibus in circumcisione a perfidis traditis, nempe Mustapha, Agamet et Meligom, baptizati fuere a P. Theodoro van de Poll Caspar, Melchior, Balthazar, Patrino, per procuratorem Rdm Dnum Coutureau, Rmdo et amplissimo Domino Guilielmo Bassery, vicario generali apostolico Buscoducensis dioeceseos; Matrina, personaliter prĉdictos tenente, imo et propriis manibus den schop 10) abscindente, Excellentissima Domina Magdalena, nata de Levenstein, comitissa de Nassau, clementissima nostra gubernatrice.
Wegens dezen doop werd op last der Staten Generaal gezegd bedehuis voor den tijd van twee maanden gesloten en pater van de Poll zwaar beboet, terwijl door hen aan genoemde Gravin van Nassau verboden werd om nog met hare koets naar dat bedehuis te rijden, daar toch de Protestanten hieraan aanstoot namen.
| 565 |
Van genoemden Wittert zal gezegd bedehuis krachtens legaat of testament achtereenvolgens op verschillende vertrouwde Katholieken zijn overgegaan, totdat het ten slotte het eigendom werd van eenen Peter van Iperen, die gehuwd was met Maria Hoeks, de zuster van den plebaan Lambertus Hoeks, pastoor van dit bedehuis; die makingen werden aan particulieren gedaan, omdat vóór het jaar 1773 de Katholieke gemeenten door de Staten Generaal niet werden erkend en zij dientengevolge tot aan dat jaar geen eigen bedehuis in eigendom konden hebben; toch was dit bedehuis reeds in 1781 door de Staten Generaal als zoodanig geduld l1) en was het in 1747 een der zeven Katholieke bedehuizen, welke ingevolge de Resolutie van de Staten Generaal van 16 Februari van dat jaar in stand mochten blijven; de andere waren: het bedehuis in de Postelstraat; het tweede en eerste in de Vughterstraat; dat achter de Kerkstraat; dat in de Boerenmouw en dat Achter den Dove.
In 1731 waren er in den Bosch nog tien gedulde Katholieke bedehuizen, maar toen werd door de Staten Generaal bij Resolutie van 12 Maart van dat jaar bepaald, dat zij bij uitsterving der priesters, die ze bedienden, tot op vijf zouden teruggebracht, op welk besluit die Staten echter 16 Februari 1747 in zooverre terugkwamen, dat zij toestonden, dat er in den Bosch zeven Katholieke bedehuizen zouden zijn, waarvan er 5 door één priester en één kapelaan en 2 door een priester alleen zouden bediend mogen worden. In het jaar 1779 stonden de Staten Generaal toe, dat het bedehuis Achter Tolbrug, dat toen oud was en vernieuwing noodig had, aanmerkelijk zou worden vergroot.
Van Heurn deelt in zijne Beschrijving over dit bedehuis het volgende mede:
De kerstspelkerk van St. Jan en St. Petrus en Paulus staat in de Tolbrugstraat; zij is taamlijk groot en daarin zijn drie autaaren en een oxaal met orgel. In dezelve worden eenige
| 566 |
overblijfselen van het H. Kruis geëerd; deeze zijn uit zeker kapelletje, dat voorheen op het Orteneind, niet ver van het Geertruideklooster stond, herkomstig. In deeze kerk is een Broederschap van het Heilig Sacrament, die denkelijk dezelfde zal zijn, die voorheen in de Hoofdkerk was; eenigen tijd geleden was er een twist of die tot deeze kerk of wel tot een andere, die in de Vuchterstraat, niet ver van de St. Jorisstraat staat, hoorde; het Hof van Romen heeft toen deeze Broederschap gedeeld in twee deelen, waarvan het eene tot deeze kerk en het andere tot die in de Vuchterstraat zouden hooren. Deeze kerk word door den Plebaan en een kappellaan bediend, welke in eene huizinge op den Hoogen Steenweg woonen". 12) Toen in het jaar 1773 de Staten Generaal verdraagzamer jegens de Katholieken waren geworden en daarom aan de Katholieke gemeenten toestonden kerkhuizen en pastoriën in eigendom te hebben, transporteerden 27 Augustus 1779 (Reg. n° 593 f. 137 vso) Johannes van Venroy, plebaan te den Bosch, zoo voor zich en als gemachtigde van de kinderen van wijlen Peter van Iperen en diens echtgenoote Maria Hoeks, aan de Roomsche gemeente van de parochie Achter de Tolbrug: a. het voorschreven bedehuis, dat nu omschreven werd als: de erfjes of huisjes, waaruit de kerkehuysinge van voorschr. Roomsche gemeente is samengesteld, staande ten name van Peter van Iperen voornoemd; b. een huisje in het Lammerstraatje of Schapengangetje 13), begrensd door N. en O. het Roomschkerkenhuis, W. eene open plaats en Z. het volgend huisje; een huisje, staande tusschen het voorschrevene en het volgende; en een huisje, staande tusschen het laatstgemelde en dat van A. Sloots, welke drie laatste huisjes door transportanten 13 Januari 1779 (Reg. 585 f 282 vso) waren aangekocht van Govardus Abbema, die te Drunen geboren en koopman te den Bosch was; deze had die huisjes 21 April 1749 (Reg. n° 565 f 82) aangekocht zoo van Agnita Groenenboom, echtgenoote van Gerardus
| 567 |
Abbema, vischkooper te den Bosch, als van den voogd harer zuster Johanna Groenenboom; c. een huisje, staande in gezegd straatje of gangetje tusschen zijn eigen erf en den uitgang van het Roomsch kerkenhuis en een huisje, staande alsvoren tusschen laatstbedoeld huisje en den tuin van gemeld kerkenhuis, welke beide huisjes 11 December 1796 door transportanten waren aangekocht van Joseph Adolf Marcellie q.q.; d. een huisje, staande in de Korte Tolbrugstraat tusschen dat van Mathijs Teunissen en dat van Koppens en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het Roomsch kerkenhuis, waaraan het bij vergunning tot toegang had gediend, door transportanten 13 Juni 1761 aangekocht van het Rijk. In gezegde akte stond ten aanzien van de sub b-d bedoelde huisjes nog vermeld, dat die krachtens vergunning, verleend bij Resolutie der Staten Generaal van 29 Juli 1779, grootendeels zouden worden gebruikt tot vergrooting van voorschreven kerkehuis. Nadat dit kerkenhuis met gemelde huisjes was vergroot, bleef het nog tot het jaar 1843 als een Katholiek bedehuis dienst doen, vanaf het jaar 1840 evenwel alleen als kerk der parochie van St. Pieter, omdat toen de St. Janskerk was bestemd geworden tot kerk der parochie van St. Jan Ev. In 1843 hield ook dit bedehuis als zoodanig op te bestaan, want toen werd als kerk der parochie van St. Pieter in gebruik genomen hare tegenwoordige parochiekerk, welke in de jaren 1842 en 43 door J.H. Lafferteé, leeraar der K. Teekenschool te den Bosch, was gebouwd Achter Tolbrug op een terrein, dat 2 April 1807 was aangekocht door Johannes Hoogaerts, plebaan te den Bosch en alstoen omschreven werd als: a. huis met bleekveld en waschhuis, staande en gelegen in de Tolbrugstraat achter de Ramen tusschen de Plebanie ex uno en het gangetje van het Roomsche bedehuis ex alio, en zich met beide einden achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze; b. een huisje. Het hier beschreven Roomsche bedehuis is daarna afgebroken, waarna op de plaats daarvan parochiale scholen zijn gebouwd geworden.
| 568 |
Noten | |
1. | J. Hezenmans 's Hertogenbosch p. 151. |
2. | In eene Bossche schepenakte van 1646 compareerde Elysabeth Cremers, wpduwe van Cornelis Nulaet, commissaris van den Koning van Spanje. In 1636 wordt Heylken (Gast?) gezegd te zijn de weduwe van Cornelis Nulaet, korenkooper te den Bosch. |
3. | Hij zal geweest zijn de op blz. 555 genoemde Henrick van Susteren Franszn. |
4. | Men zie hierover nog J. Hezenmans 's Hertogenboscii p. 154. |
5. | Cf J. Hezenmans l.c. p. 179-183. |
6. | Zijn familienaam zal geweest zijn Freys van Dolre. |
7. | Hunne moeder heette Gabor. |
8. | Hun zoon was Adriaan van de Graeff, officier der Cavalerie, wiens kwartieren, evenwel in verkeerde volgorde, vernield staan in Deel II p. 145 noot 2. |
9. | Hij werd 10 April 1652 te Hedel in de Bommelerwaard geboren, alwaar, als op p. 259 is vermeld, nog een huis staat, dat zijn wapen in den voorgevel heeft. Zijne ouders waren Johan van de Poll, drossaard van Hedel en Henrica de Louw. |
10. | J. Hezenmans 's-Hertogenbosch p. 331 beweert, dat schop hier haarvlecht beteekent. |
11. | Resolutie van 12 Maart 1731. |
12. | Dit laatste is niet juist. Zie Deel I p. 159. |
13. | Dit straatje was een dwarsstraatje Achter Tolbrug. |